
Statuut van verenigingswerker teruggefloten
Op 1 januari 2018 werd het statuut van verenigingswerker in het leven geroepen. Het bood een antwoord op de grote grijze zone tussen vrijwilligerswetgeving en de arbeidswetgeving. Met dat statuut konden werknemers en gepensioneerden onbelast bijverdienen in de non-profitsector. “Voor sportclubs was dat van goudwaarde. Zo konden bijvoorbeeld trainers, scheidsrechters of juryleden op een rechtszekere manier vergoed worden”, vertelt Muyters. Dat bewijzen ook de cijfers: het aantal verenigingswerkers in de sportsector steeg van 5.800 in 2018 naar bijna 16.000 in 2020. Dat blijkt uit cijfers van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
In 2020 werd de wetgeving vernietigd door het Grondwettelijk Hof. In 2021 werd dan een tijdelijk systeem in het leven geroepen, maar dat was onvoldoende afgestemd op de noden van de sportsector. Het gevolg: het aantal verenigingswerkers in de sportsector daalde drastisch tot amper 2.000 in 2021.
Muyters wil beslissing Grondwettelijk Hof counteren
“De vorige wetgeving was van toepassing op zowel de sportsector als andere sectoren. Wij ijveren nu voor nieuwe wetgeving die enkel geldt voor de sportsector, zodat die wel de toets van het Grondwettelijk Hof kan doorstaan”, vertelt Muyters.
Muyters, vroeger zelf minister van Sport in de Vlaamse Regering, vraagt daarom via een resolutietekst aan de Vlaamse Regering, en in het bijzonder aan minister van Sport Annick De Ridder, om te onderzoeken of het oorspronkelijke statuut van verenigingswerker juridisch zou standhouden indien het enkel op de sportsector van toepassing zou zijn en om op korte termijn in overleg te gaan met de federale regering.
“Wij ondersteunen daarbij ook de principes van de Vlaamse Sportfederatie: administratieve eenvoud, realistische fiscaliteit en een duidelijk onderscheid met vrijwilligerswerk of reguliere tewerkstelling”, klinkt het.